Aan de babbel in Okegem
In Okegem, verscholen tussen het groen, staat de kantine van de Amuzanten, de Veteranen Kaatsvereniging. Een van de sterkhouders daar is ondervoorzitter Theo Vernaillen. Een Ninovieter met een lange staat van dienst die bij heel wat mensen een belletje zal doen rinkelen.
Carnaval, kaatsen of het Rode Kruis: wanneer Theo er zijn tanden in zet, laat hij het niet meer los. Wij spraken met hem af tijdens een zonovergoten namiddag in de kantine van de Amuzanten.
Theo, bedankt om ons te ontvangen. Laat ons misschien beginnen met de vraag ‘Wie is Theo’?
“Nu vraag je wat. Ik ben een geboren en getogen Ninovieter. Een Echte Okegemnaar. Okegem is trouwens de bakermat van 'de Vernaillens'. Vernaillens van over heel België die zich inlaten met genealogie komen vroeg of laat in Okegem terecht (lacht). Op 6 juni 1983 begon ik te werken bij de stad Ninove. Eerst bij de technische dienst. Na avondschool topografie mocht ik zelf opmetingen doen voor de stad. Later ben ik dan zelfstandig milieucoördinator geworden met tussenstap bij de gemeente Galmaarden als milieu- en noodplanambtenaar. Sinds enkele jaren werk ik voor de Grondbank, een bodembeheersorganisatie die werkt onder toezicht van de OVAM.”
Maar in je vrije tijd ben je dus hier te vinden. Wat een prachtige kantine hebben jullie hier.
“Dat klopt. Nadat de vorige kantine in 2004 volledig in de as werd gelegd door een brand, hebben we deze kantine hier gebouwd. Met de hulp van veel vrijwilligers. Enkel het pleisterwerk en de ramen en deuren werden door een firma gedaan. Daar zijn we als vereniging erg trots op.”
En met een groot terras en een speeltuin zijn jullie voorzien op het grote werk?
“En dat is nodig ook. Het kan hier soms lekker druk zijn, zeker in de zomer. We hebben een trouw cliënteel van wandelaars en fietsers die hier regelmatig passeren, maar ook toevallige passanten. En dan zijn er natuurlijk de kaatsers die hier hun vaste stek hebben. Ook de carnavalsvereniging de Amuzanten, die ik meer dan dertig jaar geleden mee oprichtte, heeft hier zijn thuisbasis.”
Wordt er nog veel gekaatst bij jullie?
“Absoluut. Het kaatsen is hier nog springlevend. Al merken we wel dat het nog niet hetzelfde niveau bereikt heeft als voor corona. Toen hadden we immers zes ploegen, nu nog maar vier. Onze kaatsvereniging telt nog meer dan 100 leden, waarvan de meesten natuurlijk steunende leden zijn. Elke zaterdag is er een wedstrijd en elke tweede zondag wordt er ook gekaatst. Tijdens ons kaatstornooi komt er doorgaans ook een afvaardiging uit Friesland meespelen, waar het kaatsen nog een heel belangrijke sport is.”
Kaatsen lijkt in België inderdaad een sport te zijn die op de terugweg is. Hoe zit dat?
“Dat is jammer genoeg waar. Vroeger waren er in Okegem drie kaatsclubs. Nu blijven alleen wij nog over. Kaatsen was lange tijd een echte volkssport die gewoon op straat beoefend werd. Geen officiële speelvelden dus, maar gewoon de rijbaan. De hele buurt kwam dan kijken en supporteren. Een echt volksfeest zeg maar. Maar gaandeweg verdween dat allemaal, misschien onder invloed van het steeds drukker wordende verkeer. Vroeger werd er in Okegem vaak op het Dorpsplein gekaatst. Maar met het toenemende busverkeer werd hier van afgestapt. De bus moest immers kunnen doorrijden en de kaatsers wilden niet steeds het spel onderbreken. En de bal kwam ook wel eens in een voortuin terecht. In de opwinding van het spel werd die dan al eens onvoorzichtig uit zo’n tuintje gehaald, tot groot ongenoegen van de vrouw des huizes (lacht).”
Je vertelde ook al over de carnavalsvereniging de Amuzanten?
“Samen met zes vrienden richtte ik meer dan dertig jaar geleden de Amuzanten op. We legden toen elk 1.000 frank uit. Dat eerste jaar kochten we een klein autootje om de stoet te doen. Dat ding heeft het toch zo’n drie jaar overleefd (lacht). Het was nooit echt onze bedoeling om te winnen met de Amuzanten, maar we zijn wel ooit eens derde geworden. We waren trouwens ook de eerste losse groep die een nummer kreeg. Daar ben ik best fier op.”
Ben je nog steeds begaan met carnaval?
“Zeker. Dat zal er nooit meer uitgaan, al engageer ik me niet meer bij de Amuzanten. In 2002 was ik Prins Carnaval. Ik was een carnavalist in hart en nieren en was als vrijwilliger voor het Rode Kruis ook sociaal geëngageerd. De combinatie van die twee heeft me denk ik mijn prinsentitel opgeleverd. Sinds mijn doortocht als prins ben ik lid van de Prinsencaemere.”
Dat is een punt dat we nog niet besproken hebben: het Rode Kruis?
“Ik heb ooit een ongeval met een motor zien gebeuren. Ik ben toen gestopt om te helpen en heb toen de helm van de motorrijder verwijderd. Achteraf werd mij verteld dat je dat nooit mag doen. Ik ben toen een cursus EHBO gaan volgen en engageerde me voortaan ook bij het Rode Kruis. 35 jaar was ik er vrijwilliger. Dat was soms best zwaar. Je bent vele avonden weg van huis, bijvoorbeeld voor vergaderingen en sportevenementen. Maar je haalt er wel erg veel voldoening uit en dat is uiteindelijk toch wat telt. Ik geef ook al jaar en dag bloed. De eerste keer in 1980, vorig jaar deed ik mijn honderdste donatie. Ik heb mij altijd ingezet voor de bloedinzamelcampagne van het Rode Kruis. Toen ik begon, kon je de bloedgevers bij wijze van spreken op een hand tellen. Ik tekende toen een affiche en begon mensen warm te maken om bloed te geven.”
Je bent dus wel een bezige bij als ik dat zo allemaal hoor?
“(Lacht) Ja, misschien wel. Maar dat is gewoon wie ik ben. Ik geniet ervan om me in te zetten voor de goede zaak, om mensen te helpen en om zaken in beweging te zetten. Ik kan moeilijk neen zeggen, maar vertel het niet verder (lacht).”